Men zou willen ruiken het kruidige
hooi in de ruiven, de melkemmers
ratelen horen, op zondag na kerktijd
het werk zijner handen beschouwen, de kaas
in het karnhuis, de geschoffelde moestuin,
zwartbonten de flanken bekloppen, hen noemen
bij name, en spaarzaam de woorden van dank-
baarheid spreken voor zegen van boven.
Men zou willen ingebed zijn in getijden,
vigilie van hanen de vroegte, de luidende
dorpsklok van twaalf uur voor schaft, in de avond
het loeiende rundvee gedromd bij het hek
met een dagvolle uier, hun roep om de melker.
Men zou aan eenvoudiger leven zich laven,
bedoeld, zonder zwerflust trouw aan de plek zijn ─
tu quis es ─ en men zou zich herkennen.
Men zou ─
maar men woont waar men kiest om te wonen,
men leeft in het web van de websites,
men is van zijn plannen de toekomst, en
enkel de wind om het huis over greiden en water
heeft zomer en winter vrij spel.
C. O. Jellema