In de stille ochtendzon veel schapen in de weiden waar ik langs fiets. Wit, zwart en ook wit-zwart gevlekt. Rustig staan ze bij elkaar, doen af en toe een paar stappen. Zijn ze al bezig met de rol die hen toebedeeld wordt straks? Zullen ze weer schrikken van het licht uit de hemel en de engelen die over Gods gloria zingen? Misschien weten ze inmiddels wat er komen zal en wachten ze af. Voegen ze zich in het grote geheel van het feest van geboorte van dat kwetsbare kind, dat ons laat zien hoe God met ons wil zijn.
Want de dieren weten het wel. Zij voelen zich er niet meer door overvallen. De os niet, de ezel niet, de schapen niet.
De schepping, een geheimenis veel groter dan we bevatten kunnen, looft haar Schepper, elke dag weer. Staan we daar wel eens bij stil? Zijn we ons bewust van de kracht van de bomen die zich schrap zetten voor een winterstorm? Horen we de koolmeesjes in de vlinderstruik?
Dichter/theoloog Maria de Groot voelt zich één met haar God, haar Levensbron, als zij in de natuur is. Hier volgt een sonnet van haar hand:
Atalanta
Zij weet zelf niet hoe mooi zij is,
de atalanta, zij zag nooit
haar spiegelbeeld, maar allengs wist
zij zich tot vleugeling voltooid.
Zij waagt zich niet in duisternis
van dag of nacht, herleeft ontplooid
in zon en drinkt dan lafenis
met lange teugen, fraai getooid.
Zij moet gehecht zijn aan geheim
dat zij alleen ervaren kan
maar niet wil tonen aan wie kijkt:
de raadselrijke nectar van
een vlinderboom die elders prijkt,
maar haar hier lokte in zijn ban.
Ineke van Keulen