De verheerlijking op de berg – Matteus 17, vers 1 tot 13.
Jezus neemt drie van zijn vrienden mee, een hoge berg op, waarvan wel wordt aangenomen dat het om de berg Tabor gaat. Daar zien de drie hoe de gedaante van Jezus verandert. Zijn gezicht straalt als de zon en zijn kleren zijn wit als het licht. Alsof dat niet genoeg is voegen zich Mozes en Elia bij Jezus.
In de Bijbel zouden hier een paar blinkend witte bladzijden niet misstaan hebben. Heeft de verteller van het verhaal zelf niet in de gaten hoe adembenemend het is wat daar op die berg gebeurt of zijn het de drie vrienden? In ieder geval stelt Petrus direct voor om drie tenten op te zetten voor de vertegenwoordiger van de Wet, die van de Profeten en de Zoon van God. Petrus is hier even hartelijk als blind.
Pas als God vanuit een wolk zegt dat Jezus zijn beminde zoon is en dat Hij veel vreugde in hem vindt, lijkt tot Johannes, Jacobus en Petrus door te dringen dat hier iets bijzonders aan de hand is.
Zodra ze hun verbijstering te boven zijn, zien ze dat Jezus weer alleen is.
Het is een ontroerend hoogtepunt in het verhaal van Jezus’ leven onder mensen zoals jij en ik dat zijn. ‘Heb het er maar niet over voordat de Mensenzoon is opgewekt,’ zegt hij wanneer ze de berg weer afdalen, terug naar het gewone leven.
Vanuit een wolk boven de berg spreekt God zich uit over Zijn zoon. Niet veel later lijkt Hij niet op zijn roepen van Zijn zoon te willen reageren. En de vrienden die hem vergezelden op de Tabor, zullen zich straks terugtrekken.
Ze dalen af, terug naar de wereld met zijn gedoe.
Alsof er niet iets bijzonders is gebeurd daar op die hoge berg.
Len Borgdorff
