Een vlucht engelen
Met Lucifer schreef Vondel zijn meest gewaagde toneelspel Vondel, dat was in 1654, begint met een verslag van de engel Apollion. Die vertelt zijn mede-engelen van zijn verkenningstocht op aarde. Hij heeft zelfs een bloeiende tak meegenomen om de andere hemelbewoners te laten zien hoeveel schoons er op de door God nieuw geschapen aarde te zien is. De engelen zijn diep onder de indruk. Onder de toehoorders bevinden zich ook Belzebub en Belial die Apollion stevig bevragen. Zij willen er meer van weten, want het enthousiasme van Apollion delen ze niet.
Dat geldt niet voor de aartsengel Gabriël en de andere engelen. Zij zingen
‘Wie is het, die zo hoog gezeten,
Zo diep in ’t grondeloze licht,
Door tijd noch eeuwigheid gemeten
Noch ronden, zonder tegenwicht
Bij zich bestaat, geen steun van buiten
Ontleent maar op zich zelve rust
En in zijn wezen kan besluiten
Wat om en in hem, onbewust
Van wanken, draait en wordt gedreven
Om ’t een en enig middelpunt […]’
Deze zang gaat 28 regels door. Dan pas volgt in een tegenzang het antwoord:
‘Dat’s God. Oneindig eeuwig wezen […]’
Ook dit antwoord is 28 regels lang.
Daarna zingen de engelen gezamenlijk dat God
‘heilig, heilig, nog eens heilig,
driemaal heilig ‘ is.
Een hemelhoog engelenlied. Hoger kunnen we niet komen.
Intussen heet Vondels toneelstuk naar opperengel Lucifer en dat zich onder het gehoor van Apollion ook Belzebub en Belial bevinden zegt genoeg. Het zijn de engelen die aan het eind van het stuk uit de hemel vallen en als duivels een vlucht naar de hel mogelijk maken.
Len Borgdorff