Marcus verwijst er nog wel even naar, maar alleen Lucas vertelt over de ontmoeting die Jezus heeft met de twee leerlingen die op weg zijn naar het dorp Emmaüs. De dichter Willem Barnard vangt deze ontmoeting in een gedicht, dat wij kennen als het gezang NLB 255.
Lucas schrijft dat Jezus met de beide gelovigen meeloopt. Daarmee onderstreept de evangelist dat geloven geen statische, onveranderlijke toestand is, maar dat het een tocht van leren en groeien is. Wanneer Jezus zich aansluit bij de twee Emmaüsgangers, zien ze niet dat Hij het is. Hun blik is vertroebeld. Pas veel later, wanneer Hij het brood gebroken en het hun gegeven heeft, gaan hun ogen open. Voordat Jezus uitlegt wat in de Tora en in de Profeten gezegd wordt over de lijdende Messias van God, noemt Hij hen “tragen van hart”. Wanneer ze achteraf terugdenken aan Zijn uitleg, herinneren ze zich hoe Zijn woorden “hun hart” deden “branden”.
Gelovigen zijn op weg van traag onverstand naar brandende harten, maar dat kan niet zonder Jezus in hun midden. Zonder Hem verandert er niets.
“O Heer, tot U zo bidden wij,
blijf in ons midden, wees nabij,
steek Gij ons dorre hart in brand
al zijn wij traag door onverstand.” (NLB 255: 3)
Ds. Piet Jan Rebel