Oprechte en trouwe vriendschap biedt ons een veilige thuishaven in een snelle en onzekere wereld. Jongeren moeten hun goede vrienden vaak nog tegenkomen en leren kennen. Wat wij in vriendschap vinden, is een afgebakende plaats, natuurlijk om te schuilen, maar ook om er opnieuw bevestigd te krijgen dat we zijn, wie we zijn. Het vertrouwen dat we delen, verwerken we tot zelfvertrouwen en de bemoediging die we elkaar geven, nemen we met ons mee als nieuwe moed.
Onze menselijke behoefte aan vriendschap en steun is de aanzet die ons op zoek doet gaan. Waar vind ik hen, de mensen met wie ik bevriend kan raken?
Het ik-perspectief wordt in de vierde strofe van lied 695 geconfronteerd met het gebod om de naaste lief te hebben als onszelf. De op mij zelf gerichte vraag “waar vind ik vrienden?” wordt daardoor omgevormd tot de op de ander gerichte vraag “voor wie kan ik een vriend zijn?”. De Geest van God wordt gebeden om het licht te zijn dat onze ogen opent voor onze naaste. De Nederlandse vertaling kiest voor het plechtige “die mijn ogen opent voor wie nu naast mij staan”. Het Finse orgineel spreekt met de stem van jongeren en vraagt de Geest: “Laat mij zien voor wie ik een vriend kan zijn!”
Kom en doorstraal mijn dagen,
Geest van God uitgegaan
die mijn ogen opent
voor wie nu naast mij staan. (NLB 695: 4)
Ds. Piet Jan Rebel