De tweede strofe van lied 695 is niet geschreven door de Finse dichteres van de overige vier strofen, maar werd er later aan toegevoegd. In deze tweede strofe wordt in de oorspronkelijke versie hetzelfde aan de Geest gevraagd als in de eerste. Wie de woorden zingt, bidt om de kracht gevende aanraking van de Geest. Het verschil met de overige strofen is dat de Geest nu verbonden wordt met God en met Jezus. Aangesproken wordt de Geest als Gods Geest. Gevraagd wordt of Hij in het hart een stil vertrouwen in Jezus wil neerleggen.
De Nederlandse vertaling van deze strofe zingt zich los van de Finse tekst en slaat een andere, eigen richting in. De eerste regels verwijzen naar deze belijdende zin van de kerkvader Augustinus: “ … En ongerust is ons hart, totdat het zijn rust vindt in U (God).” Toch is Augustinus niet op zoek naar de rust als zodanig, maar naar een dragende, blijvende rust onder ons bestaan. Want de rust als ontsnapping uit een druk en stressvol leven is voorbij, wanneer de studie of het werk opnieuw beginnen en de joint is uitgewerkt en de roes uitgeslapen. Elke vorm van rust zal altijd weer verwaaien, zolang deze niet geworteld is in God. Het vertrouwen in Jezus leidt ons naar de Vader. Is het een goede keuze om Jezus weg te vertalen?
“Raak met uw adem mijn onrust
Tot ik de rust hervind.
Al mijn wonden heelt Gij:
Gij ziet in mij uw kind.” NLB 695: 2
Ds. Piet Jan Rebel