In de late middeleeuwen – de 15de en 16de eeuw -hadden mensen de innigste band met het Kerstkind. Daar lijkt het tenminste op als je naar schilderijen kijkt uit die tijd en wanneer je kerstliederen van toen beluistert. We zingen ze nog: ‘Nu syt wellecome’, ‘Nu dahget inden oosten’, ’Het viel eens hemels dauwe…’
Juist kerstliedjes uit die tijd zijn afgeleid van liefdesliedjes.
Zo zingen wij dat het in het oosten daagt en dat het licht overal schijnt en we vertellen vervolgens dat dit een teken is van de komst van Christus: ‘Hij komt de volken troosten, die eeuwig heersen zal.’
De middeleeuwer zong ooit: ‘Het daghet inden oosten, / Het lichtet overal. / Hoe luttel weet mijn liefken, / Och, waer ik henen zal!’ Daarin gaat het over een overmoedige minnaar die wordt gedood en zo zijn liefje achterlaat. Dat is wel iets anders.
In een ander middeleeuws lied valt er hemelse dauw op een jonge maagd, die hoog verheven werd dankzij het bijzondere kind dat zij mocht ontvangen. Maar er stond oorspronkelijk: ‘Het viel eens hemels douwe / voor mijn liefs vensterkijn; / ic en weet geen scoonder vrouwe, / si staat in herte mijn, / si hout myn herte bevangen.’
In liedjes worden ook de mond, de voetjes, kortom de lichaamsdelen van de kleine Jezus genoemd alsof men er met zijn neus bovenop wil zitten, zoals je ook wel herders voor de kribbe geknield ziet alsof ze het kindje daarin wel op willen eten. Je kunt bij het noemen van die lichaamsdelen denken aan het doopritueel zoals wij dat in de Tuindorpkerk kennen. En wat het ‘opeten’ betreft: het beeld van het offerlam van Christus werd 600 jaar geleden soms plastisch uitgewerkt.
Een lied opent met ‘Iesu alder soetste heere’, alsof het kind eetbaar is. Verderop lezen we:
Een beddeken van minnen dat ick bereyde
Met rode rosen ict ouerspreyde
Met witte lelien/ met sioletten.
Daer lach de here sonder smetten
Bi hem te rusten waer wel goet
Heer Iesus minne die is so soet.
Zoveel vertedering en innigheid (wat een mooi woord is dat), zoveel lichamelijkheid ook krijgen hun plaats als we een klein kind vasthouden. Ieder klein kind is een blijk van Gods vertrouwen in de wereld.
Als wij ons over het kind buigen, om het te beschermen, om het warmte te bieden, om het onze genegenheid en zorg te laten ervaren, krommen we onze rug en lijken we ons van de wereld af te wenden, lijken we doof en blind te zijn voor wat er aan narigheid om ons heen woelt. In de krant las ik zojuist dat we dit jaar een oorlogskerst bij uitstek hebben. Cynisme en wanhoop? Er zijn redenen genoeg om je daaraan over te geven.
Wij hebben daar niet veel tijd voor: ons werd een Godsgeschenk toevertrouwd dat onze zorg en liefde verdient. We gaan vol vertrouwen verder, we kunnen niet anders met dat kind dat naar ons toe gekomen is.
LB