Hoe glanst bij Gods kindren het innerlijk leven,
al zijn zij door zonlicht en regen verweerd.
Wat hun door de Koning des lichts is gegeven,
dat houden zij teder naar binnen gekeerd.
Het hart van hun werken,
dat niemand kan merken,
verlicht hen met liefde in leven en sterven
en doet hen de hemelse zaligheid erven.
Christian Friedrich Richter (LB 752:1)
Óf-óf – én-én
In ons denken volgen wij liever het óf-óf-patroon dan dat wij ons wagen aan het én-én-patroon. Wij maken er graag een eenvoudige keuze van: hemel of aarde, Jezus of Christus, kerk of wereld. Het oude gezang Hoe glanst bij Gods kinderen het innerlijk leven (LB 752) leert ons een andere les. Dit gezang, dat rond 1700 geschreven werd, leert ons om het óf-óf-patroon los te laten en onszelf het én-én-patroon eigen te maken. De inspiratiebron voor zijn poëzie vond Christian Friedrich Richter in de brief aan de Kolossenzen: “U bent immers gestorven, en uw leven ligt met Christus verborgen in God” (Kol. 3:3). Wij leven op aarde én richten ons op de hemel. Jezus was een rabbi voor Zijn leerlingen én was de Messias, de Gezalfde, de Christus voor de volken. De kerk heeft de roeping om in de wereld te staan én de roeping om niet van de wereld te zijn.
Het hart van ons werken
In het eerste couplet van het lied lezen we: “Het hart van hun werken, dat niemand kan merken, verlicht hen met liefde in leven en sterven…” Wij, christenen, volgen Christus in deze wereld en verrichten onze werken van barmhartigheid, waar dat voor ons mogelijk is. Onze werken aan de rand of in het midden zijn zichtbaar voor anderen. Het hart echter dat in onze werken voor onze naasten klopt, is onzichtbaar. Geen mens kan het hart van ons werken zien of merken, gewaarworden of aanraken. In ons diepste innerlijk bewaren wij het licht van de liefde van God. In leven en sterven houden wij ons aan Zijn liefde vast, want in Gods liefde vinden wij het zonlicht dat in de kou van de wereld en van de dood ons verwarmt en verheft.
Hemel én aarde
Met zijn leven verzinnelijkte Christian Friedrich Richter de waarheid van de woorden van zijn gedicht. Hij was arts en theoloog en kreeg, toen hij 23 jaar was, de leiding over de weeshuizen in de Duitse stad Halle. Zijn zichtbare werken omvatten de ontwikkeling van nieuwe medicijnen voor zijn patiënten. Maar niet alleen voor hun fysieke gezondheid zette hij zich in. Hij zag ook hun geestelijke nood en de duisternis waarin zij zichzelf verloren hadden. Zonder zich uit de wereld en uit zijn werkzaamheden als arts los te maken, concentreerde hij zich op de hemel en op het hemelse licht dat verlicht in leven en sterven. Hij wilde dat zijn patiënten inzagen, dat dit hemelse licht, dat dit licht van de God de Vader, ook in hen scheen en hun innerlijk leven verlichtte. Geen moment ging zijn wijding aan het hemelse ten koste van zijn dienstbaarheid aan het aardse.
Ds. Piet Jan Rebel