Toen Pharao het volk verbood te gaan,
deelde een staf de wateren, en de stroom
hield in. Droogvoets bereikten zij de zoom,
het oeverriet der Schelfzee. – Zó ving aan
de uittocht.
Telken nanacht in de droom
zie ik de wateren omgebogen staan.
Wij wandelen verwonderd, hand in hand.
En hoog boven de strook waarlangs wij gaan,
hoog boven waterwand en waterwand
een strook van ruisen en een reppend slaan
van vogelwieken. Trekvogels, hun baan
recht boven ons, naar het beloofde land.
Ida Gerhardt